Een sigaret bevat veel meer gif dan toegestaan
dinsdag 26 oktober 2021
De bestaande methodes om de giftige emissies van sigaretten te meten geven een ernstige onderschatting van de blootstelling van rokers aan schadelijke stoffen. De meetmethodes moeten daarom worden aangepast, concludeert toxicoloog Charlotte Pauwels in haar proefschrift.
Door Rob Giebels*
De methodes die worden gehanteerd om de uitstoot van giftige stoffen in sigaretten vast te stellen, moeten worden aangepast om het rookgedrag van rokers beter te benaderen. In plaats van een of twee trekjes per minuut, moeten de rookmachines worden ingesteld op drie trekjes per minuut. Filters moeten deels worden afgedekt en er zouden verschillende testmethodes naast elkaar moeten worden gebruikt, zodat het voor fabrikanten lastiger wordt om hun producten af te stemmen op een testmethode.
Die aanbevelingen doet farmacoloog en toxicoloog Charlotte Pauwels in haar proefschrift Smoking topography and the assessment of exposure to cigarette smoke compounds, waarop zij op 4 oktober promoveerde aan Maastricht University. Pauwels is als wetenschappelijk adviseur verbonden aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
Nog steeds geen FCTC-richtlijn
Anno 2021 is er nog steeds geen politieke consensus over de wetenschappelijke basis voor richtlijnen betreffende regulering van emissies van tabaksproducten. De afgelopen decennia is weinig vooruitgang geboekt met de implementatie van Artikel 9 (Regulation of the content of tobacco products) van het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Hoewel het FCTC-verdrag in 2005 in werking is getreden, heeft de Conference of the Parties (COP) tot nu toe geen richtlijn vastgesteld over paragraaf 3.2 (‘Inhoud’) en 3.3 (‘Emissies’), aan de hand waarvan de aangesloten landen (de Partijen) regelgeving kunnen invoeren.
De WHO kreeg in 2018 van de COP de opdracht te voorzien in “het recentste wetenschappelijke bewijs over de impact van sigarettenventilatie op het gebruik van sigaretten” en dat te rapporteren aan de COP voor de 9e vergadering, die in november online wordt gehouden.
Hoezeer benaderen rookmachines rookgedrag?
Alles draait hierbij om de rookmachines die worden gebruikt om het inhaleren van de rook van een sigaret te simuleren en daarmee te meten of de maximale emissies van gif in tabaksrook worden overschreden. Cruciaal daarbij is de invloed van filterventilatie en rookgedrag op de uitkomsten van de simulaties (het rookmachineprotocol).
Het onderhavige proefschrift heeft als doel “de emissies van nicotine, koolmonoxide en vluchtige organische stoffen geproduceerd met rookmachines te relateren aan emissies geproduceerd tijdens humaan roken, evenals aan de daadwerkelijke opname van rookcomponenten in het lichaam van rokers, daarbij rekening houdend met het dagelijks gebruik van sigaretten door rokers en hun persoonlijke rooktopografie.” Het proefschrift is een uitgebreide chemisch-analytische studie op basis van metingen uit rookmachines én van feitelijk waargenomen rookgedrag.
Conclusies en aanbevelingen
Hieronder volgen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen inzake methoden om inhaleren van giftige stoffen in tabaksrook te meten. De basis van wat een roker inhaleert is natuurlijk de tabak en alles wat de tabaksfabrikant daar aan veelal giftige stoffen aan heeft toegevoegd. Behalve teer, nicotine en koolmonoxide, zijn dat ook aldehyden (twaalf daarvan zijn in de metingen betrokken) en vluchtige organische stoffen (volatile organic compounds, VOC’s).
De waarde van het onderzoek zit vooral in het feit dat alle aspecten van het rookgedrag zijn meegenomen: aantal sigaretten, aantal en duur van inhaleringen, intensiteit van inhaleren, hoeveel rook per trek vrijkomt en andere karakteristieken van individueel rookgedrag, die samen bepalen hoeveel rook (en daarmee gif) een roker per dag binnenkrijgt, samengevat de rooktopografie. Samen met de ventilatiegaatjes in het filter van de sigaret bepaalt dit de hoeveelheid rook, en daarmee gif, die een roker per sigaret inhaleert.
Protocol van rookmachines is niet realistisch
In het onderzoek is voor een aantal rokers gemeten wat zij gedurende een dag sigaretten roken feitelijk aan rook en gif inhaleren. Het onderzoek was kleinschalig van opzet, het heeft van vijf rokers van een specifiek merk hun rookgedrag over 36 uur gemeten, met behulp van een draagbaar apparaatje dat trekduur, trekfrequentie, trekflow en trekinterval registreert. De resultaten zijn echter vergeleken met de uitkomsten van vergelijkbare onderzoeken en bleken daarmee in lijn te zijn.
Allang is bekend dat de binnen de EU voorgeschreven ISO-methode (3308) volledig ongeschikt is om het feitelijk rookgedrag te simuleren. Daarbij is vooral gewezen op de grote invloed van het niet afsluiten van de filterventilatie op de uitkomsten (de sjoemelsigaret). Pauwels toont in haar studie aan dat daarnaast het bij de voorgeschreven ISO-methode gebruikte rookprotocol (gesimuleerde rookgedrag) niet realistisch is.
Afplakken ventilatiegaatjes is cruciaal
Uit het onderzoek blijkt – niet voor het eerst overigens – dat de ISO-methode de feitelijke blootstelling aan gif aanzienlijk onderschat, met een factor 2 tot 3 voor standaardsigaretten en zelfs meer voor sterk geventileerde sigaretten. Afplakken van ventilatiegaatjes tijdens metingen met een rookmachine is van cruciaal belang voor een realistisch beeld van wat een roker werkelijk binnenkrijgt.
Met de Canadian Intense-methode (CI), die verder is ontwikkeld door het ToblabNet van de WHO, worden de ventilatiegaatjes afgeplakt. Daarmee wordt het in dit onderzoek waargenomen rookgedrag beter benaderd. Maar, stelt Pauwels, het zou nog beter zijn het CI-protocol aan te passen naar drie in plaats van twee trekjes per minuut, dat simuleert de rooktopografie beter.
Pauwels merkt echter op dat zelfs een aangepast CI-protocol het rookgedrag nooit volledig kan simuleren en dat de tabaksindustrie de metingen van elke testmethode zal manipuleren door veranderingen in het sigaretontwerp. Verder wordt erop gewezen dat volledig afdekken van de ventilatiegaatjes in een rookmachine ook geen goede benadering is van het feitelijke rookgedrag (p. 201).
Suggesties voor verbetering meetmethodes
Het onderzoek geeft daarom een aantal suggesties om de rookmachines en het daarbij gehanteerde rookprotocol te verbeteren, onder meer door de rookmachines uit te rusten met houders die het filter van een sigaret gedeeltelijk afdekken en zo de filterventilatie half blokkeren. Een andere optie is om filterventilatie tot op zekere hoogte (bijvoorbeeld een maximaal toegestaan filterpercentage) als ontwerpkenmerk uit te sluiten. Hierbij wordt opgemerkt dat het aantal trekjes per sigaret een grote invloed heeft op de samenstelling van de sigarettenrook, vooral omdat de concentraties van rookbestanddelen in de laatste trekjes van een sigaret hoger kunnen zijn dan in de eerdere trekjes. Ook het rookprotocol dat bij de CI-methode wordt gebruikt onderschat daardoor wat de roker feitelijk binnenkrijgt (p. 224).
Pauwels beveelt daarom aan altijd een tweede testmethode te gebruiken, samen met een aangepast (meer trekjes per minuut) CI-protocol. Een aangepaste ISO 3308 kan een optie zijn, als daarin de intensiteit van de trekjes wordt verhoogd door een hoger trekvolume en een hogere trekfrequentie.
Evaluatie Tabaksproductenrichtlijn
Recent heeft de Europese Commissie de Tabaksproductenrichtlijn laten evalueren. Over de meetmethode trok de Commissie de conclusie dat alle meetmethodes tekortschieten en er geen breed wetenschappelijk onderschreven alternatief is voor de nu voorgeschreven ISO-methode. Daarom, stelt de Commissie, moet die methode vooralsnog maar gebruikt blijven worden.
Ook dit onderzoek laat weer zien dat dit een onverdedigbare redenering is, die betekent dat de wetgever erin berust dat een roker twee- á driemaal zoveel gif binnenkrijgt als dezelfde wetgever acceptabel acht. Dat kost veel mensenlevens, menselijk leed en maatschappelijke schade. De huidige ISO-methode is simpelweg ondeugdelijk.
Proefschrift biedt geen oplossing
In deze discussie brengt dit proefschrift ons niet veel verder: de conclusie dat de ISO-methode niet deugt als simulatie voor feitelijke rookgedrag is belangrijk. Maar dan wordt niet gepleit voor gebruik van de aangepaste (3 in plaats van 2 trekjes per minuut) CI-methode, die wel beter simuleert, met als argument dat het de mogelijkheid biedt dat tabaksfabrikanten hun producten daarop zullen aanpassen. Aanbevolen wordt dan een combinatie van CI en aangepaste ISO. Hoe die aangepaste ISO-methode eruit zou moeten zien, wordt niet gezegd. Met voldoende aanpassingen wordt deze identiek aan de CI-methode!
Hoe dan ook, de tabaksindustrie zal ook deze studie weer kunnen gebruiken om te zeggen dat het allemaal niet zo simpel is en dat er geen goede methode bestaat en dat dus de ISO-methode vooralsnog maar gehandhaafd moet blijven.
Natuurlijk, elke meetmethode heeft nadelen, maar elke bekende alternatieve methode, met name de CI-methode, is zonder meer beter dan de ISO-methode die nu binnen de EU is voorgeschreven. Ook dit onderzoek laat nog eens zien dat de ISO-methode veel meer gevaar oplevert voor de volksgezondheid, omdat het maximale gif in een sigaret dat de overheid acceptabel acht in werkelijkheid ruim wordt overschreden. Staatssecretaris Blokhuis nam in 2020 het voortouw om per brief die is medeondertekend door twaalf andere EU-lidstaten bij Eurocommissaris Kyriakides te pleiten voor aanpassing van de meetmethode. Die oproep is tot nu toe door de Commissie genegeerd. Het proefschrift van Pauwels toont in ieder geval aan dat in relatie tot dit onderwerp de druk op de ketel moet blijven.
*Rob Giebels is penningmeester van Rookpreventie Jeugd
tags: COP9 | FCTC-verdrag | gifnormen | Europese tabaksrichtlijn | CI-methode | ISO-methode | sjoemelsigaret | tnco